Venster

Gymnastiek een verplicht vak in het onderwijs

Lichamelijke opvoeding, wetgeving en politiek: naar een gelijkwaardige positie in het onderwijs

Voor de lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs zijn 1857, 1890 en 1920 belangrijke jaren vanwege de verankering in onderwijswetten. Voor het middelbaar onderwijs is dat het jaar 1863.

Belangrijke wetgeving lager en middelbaar onderwijs
In 1857 vond de herziening van de Wet op het Lager onderwijs plaats. Het doel van het onderwijs werd beschreven, maar de regering nam het vak gymnastiek niet op in de wetsherziening. De Tweede Kamer meende echter dat gymnastiek wel in de wet thuishoorde en dat Nederland niet bij andere landen mocht achterblijven. Als compromis werd gymnastiek in de wet genoemd onder de niet-verplichte vakken. Het vak hoefde alleen gegeven te worden als de behoefte (van de ouders) ertoe bestond en de mogelijkheid (wat betreft accommodatie en opgeleide onderwijzers) aanwezig was.
Vijf jaar later (1862) werd een vaste plaats voor gymnastiek in het onderwijs een van de speerpunten voor de dat jaar opgerichte ‘Vereeniging van Onderwijzers in de Gymnastiek in Nederland’. De vereniging zocht snel de politiek op en pleitte in vele 'adressen' aan de minister van Binnenlandse Zaken (waar onderwijs destijds onder viel) voor verplichting van gymnastiek in het onderwijs.

Mede onder druk van de vereniging, het Nederlands Onderwijzers Genootschap, het Nederlands Gymnastiek Verbond en de activiteiten van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd gymnastiek bij de herziening van de Wet op het Middelbaar Onderwijs in 1863 als vak opgenomen. Het was minister J.R. Thorbecke die toen gymnastiek opnam in de rij van verplichte vakken voor de middelbare school. Hij stelde: ' … ieder die de bevordering van de physieke gezondheid, van de lichamelijke krachtsontwikkeling bij onze publieke instelling van onderwijs voorstaat, zal in mij steeds een krachtig bondgenoot vinden.'

Voor het lager onderwijs kwam uiteindelijk kwam pas in 1890 een zekere vorm van verplichting. In het Koninklijk Besluit van 1889 (Staatsblad 177) stond dat de ‘… vrije en ordeoefening der gymnastiek’ vanaf 1890 een verplicht vak in het lager onderwijs waren. Voor gesubsidieerde bijzondere lagere scholen bleef het vak echter facultatief. De invoering werd gesteld op 1893 maar daar kon ontheffing voor worden aangevraagd.

In de onderwijswet van J. de Visser van 1920 verdween de naam ‘vrije en ordeoefeningen’ en werd ‘lichamelijke oefening’ als verplicht leervak voor alle lagere scholen, ook in het bijzonder onderwijs, opgenomen. Ook voor de gymnasia, die zich lang verzet hadden, werd het vak lichamelijke oefening in 1920 verplicht.
Voor het lager onderwijs stond een aantal praktische en financiële problemen (zalen, speelterreinen, bevoegde leraren) in de weg om de wet onmiddellijk uit te voeren. Daarom werd een overgangsperiode van vijftien jaar afgesproken waarin schoolbesturen en gemeenten telkens voor twee jaar ontheffing konden vragen om het vak te geven.

Uiteindelijk werd pas in 1941, door de bezetter, geen uitstel meer verleend en werd het vak lichamelijke oefening daadwerkelijk ingevoerd op alle lagere scholen. In 1941 werd ook een groot aantal consulenten aangesteld. Na WOII bloeide de economie snel op en nam de maatschappelijke waardering voor de lichamelijke opvoeding toe. Uiteindelijk zou dan ook de volledige gelijkberechtiging van het vak en de docent bereikt worden.

Een lange politieke weg naar een verplicht minimum aantal lessen
Aan het begin van de 21e eeuw (2004 – 2023) accepteerde de politiek het niet meer dat steeds weer aan het aantal uren en aan de bevoegdheid werd gemorreld. Met een door Tweede Kamerlid Jan Rijpstra (VVD) in 2004 ingediend motie riep hij het Kabinet op de mogelijkheden te onderzoeken voor drie gymlessen per week in het PO.
Maar ondanks het regeerakkoord van 2012 bleek dat 25% van de scholen geen twee lesuren realiseerde en eenzelfde percentage de lessen door onbevoegden liet verzorgen. In het Regeerakkoord van Rutte III (2017) stond niets meer over het aantal lessen bewegingsonderwijs.
Het verplicht geven van twee lesuren bewegingsonderwijs door een bevoegde (vak) leraar werd uiteindelijk via een amendement (35102, 23) van indiener Rudmer Heerema (VVD) en mede-indiener Michiel van Nispen (SP) aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer (zie Staatsblad 12-11-2020).
Een en ander betekende dat per 1 augustus 2023 alle kinderen voortaan twee lesuren bewegingsonderwijs per week moeten krijgen van een bevoegde (vak)leraar.

Literatuurverwijzingen
Externe links Auteurs: Jan Rijpstra (versie 2012 en 2018)
Jan Rijpstra en Cees Klaassen (versie 2023)
Redactionele aanpassingen: Frans Kaandorp en Kees van Tilborg (2024)


100 jaar lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs (Den Haag, 1957). Bron: Beeld en Geluid.
Omslag lezing door Klaas Rijsdorp t.g.v. 100 jaar lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs (1957). Ontwerp: Quirino Collard (titel: het feest van de gymnastiek in de oude kleren).

100 jaar LO

Protest (1983) op het Binnenhof tegen de bezuinigingsplannen van minster Deetman.

Protest op het Binnenhof

‘De kop van jut’ in 1983, minister W. Deetman.

minister W. Deetman

'Bondgenoot' minister J.R. Thorbecke.

minister J.R. Thorbecke

Hurkwendsprong.

Hurkwendsprong

Over kwaliteit gesproken (2010).

Over kwaliteit gesproken